Een belangrijk uitgangspunt van de school is dat ieder kind zich moet kunnen thuis voelen. Dat wil zeggen dat de beter-lerende kinderen én de minder-makkelijk-lerende kinderen goed onderwijs moeten kunnen krijgen.
Het is de taak van de leerkrachten om het onderwijs zo te organiseren dat er voor elk kind wat te leren valt op zijn/haar niveau.
Het leren wordt hier breed gedefinieerd: zowel leren met het hoofd, als met het hart en de handen; zowel alleen als met anderen samen.
De leerkracht heeft een positief verwachtingsbeeld over de mogelijkheden van de kinderen. Hij/zij brengt de vorderingen van de kinderen zorgvuldig in kaart, niet alleen om te oordelen, maar vooral om beslissingen te nemen ten behoeve van de voortgang van het onderwijs.
De beheersing van de instrumentele vaardigheden, zoals kunnen lezen, schrijven, zich mondeling en schriftelijk kunnen uitdrukken en kunnen werken met getallen, ziet de school als belangrijke voorwaarden voor de verwerving van kennis over de wereld en het zich creatief kunnen uitdrukken.
De school daagt de kinderen uit zich een gefundeerde mening te vormen, waarbij zij het standpunt van de ander als waardevol beschouwen.
Het is belangrijk dat de kinderen zich thuis voelen op school.
Daarom is er aandacht voor de belangstelling, zorgen en pleziertjes van de kinderen.